Met de expo Onwaarschijnlijk echt. Magisch realisme en nieuwe zakelijkheid bracht curator Herwig Todts neorealistische werken uit de collecties van het Gemeentemuseum Den Haag, Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet en het KMSKA samen. Op zondag 31/8 sluit de expo definitief de deuren. De voorbije maanden blogde de curator geregeld over een aspect van de tentoonstelling. Afsluiten doet hij met een blik op de verhouding België-Nederland op vlak van neorealistische kunst.
Volgens professor Saskia de Bodt was Brussel voor Nederlandse kunstenaars in de loop van de 19de eeuw hét avant-gardecentrum halverwege Parijs. Kunstenaars als Willem Roelofs, de gebroeders David en Pieter Oyens, Jan Toorop en Vincent van Gogh werden aangetrokken door de trendgevoelige Brusselse kunstwereld. Roelofs en de Oyensen verbleven vele jaren in de Belgische hoofdstad, voor Toorop en Van Gogh was het slechts een tijdelijk verblijf.
Ook op tentoonstellingen in Den Haag konden kunstenaars, liefhebbers en kenners kennismaken met de “vingtisten”, de leden van de vooruitstrevende Brusselse kunstenaarsvereniging Les XX. Het succes van “de stomheid der Belgen, die ons in Holland verneuken willen”, was evenwel een doorn in het oog van Roland Holst en architect Berlage. Die laatste vond dat de Belgische kunstenaars “charmeurs” waren.
Brussel geeft de fakkel door
Het wordt vandaag maar nauwelijks erkend maar de Brusselse kunstwereld verloor haar belangstelling voor radicale artistieke vernieuwing omstreeks 1900. In de Lage Landen werd de fakkel van de avant-garde, voor meer dan een halve eeuw, overgenomen door Den Haag en Amsterdam. Literator en kunstcriticus Andre De Ridder verbleef tijdens de Eerste Wereldoorlog in Amsterdam en schreef achteraf:
“Terwijl we in ons land voorttrappelen in de sinds jaren begane wegen van het impressionisme en het néo-impressionisme, die ons naar gene nieuwe indrukken meer kunnen leiden, is er in Holland een prachtige modernistische beweging in vollen fleur […].”
De Ridder had tijdens de Grote Oorlog niet alleen een veilig verblijf in Nederland gevonden. Hij leerde er ook de nieuwe kunst van Picasso, Chagall, Franz Marc, Le Fauconnier en de Franse kubisten kennen in Amsterdam. Net als enkele andere landgenoten zoals Gust De Smet, Frits Van den Berghe, Henri Van Straten, Willem Paerels en Georges Van Raemdonck. Die laatste was overigens een zeer populair illustrator en tekende voor De (Groene) Amsterdammer politieke spotprenten. Samen met A. M. de Jong maakte hij van 1922 tot 1937 stripverhalen voor de socialistische krant Het Volk: De avonturen van Bulletje en Boonestaak. Die lagen overigens aan de basis van het allereerste jeugdfeuilleton dat de NIR – de voorganger van de VRT – in 1955 uitzond.
Charley Toorop in Brussel en Parijs
Terug naar Andre De Ridder die tijdens zijn verblijf in Amsterdam vriendschap sloot met de dochter van Jan Toorop: Charley. Hij vond haar werk “vaak heerlijk-primitief van gevoel en uitbundig van fantasie”. Toorop was in die jaren vaak in Brussel, ze schilderde een min of meer kubistische portret van Norine de echtgenote van “kunstpaus” Paul-Gustave Van Hecke, die samen met De Ridder de belangrijke Brusselse Galérie Sélection leidde. In Brussel maakte zij ook kennis met componist, dichter en kunsthandelaar E.L.T. Mesens die prompt verliefd werd op Charley. Dankzij De Ridder en Van Hecke kon Toorop niet enkel in Brussel maar ook in Parijs tentoonstellen.
De tentoonstelling “Onwaarschijnlijk echt” was een verkenning van allerlei neorealistische trends in de kunst van het interbellum. De schilderijen in de tentoonstelling zijn afkomstig uit drie museumverzamelingen: die van het Haags gemeentemuseum, Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet en die van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. De tentoonstelling illustreert de veelvuldige contacten tussen kunstenaars uit Nederland en België. Maar het is duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een soort van neorealistische eenheidskunst in de Lage Landen.
Herwig TODTS
Verder lezen
- Saskia de Bodt, Halverwege Parijs. Willem Roelofs en de Nederlandse schilderskolonie in Brussel 1840-1890, Gent: Snoeck-Ducaju & Zoon, 1995
- Marc Lambrechts, Lieske Tibe, Piet Boyens, Johan De Smet, John Steen, Verwantschap en Eigenheid. Belgische en Nederlandse kunst 1890 – 1945, Amsterdam University Press, Marot Tijdsbeeld, 2002
- Saskia de Bodt en Frank Hellemans, Taverne du Passage. Nederlandse schilders en schrijvers in België, Rekkem: Ons Erfdeel, 2006
- August Hans den Hoef & Sjoerd van Faassen, Van De Stijl en Het Overzicht tot De driehoek. Belgisch-Nederlandse netwerken in het modernistische interbellum, Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2013.